Texturen en textuurcomponenten bewerken

Of het nu gaat om texturen die u nieuw creëerde, uit een bibliotheek op maat of uit de Vectorworksbibliotheek haalde, u kunt elke textuur bewerken door de instellingen van zijn componenten of ‘shaders’ aan te passen. Gebruikt u hiervoor het Infopalet, dan zullen de wijzigingen aan de textuur onmiddellijk op het geselecteerde object toegepast worden. Een andere mogelijkheid om een textuur te bewerken is via het Hulpbronnenbeheer.

Materiaal-hulpbronnen (uitbreidingsmodule vereist) hebben een gelinkte textuur; wanneer u een textuurhulpbron wijzigt, wordt elke materiaal-hulpbron die die textuur bevat, automatisch aangepast (zie Een enkelvoudig materiaal definiëren).

Zie Arrowaytexturen importeren , Mosa-patronen importeren, en Mtextur texturen importeren voor meer informatie over het gebruiken van texturen uit bibliotheken van derden.

Texturen en textuurcomponenten van geselecteerde objecten bewerken

Wanneer u een textuur aan een object hebt toegekend, kunt u via het textuurmenu op het tabblad Rendering van het Infopalet de textuur aanpassen. De wijzigingen die u hier maakt, worden onmiddellijke in de tekening getoond. Ook de projectie van de textuur kunt u in het Infopalet bewerken (zie Texturen van objecten beheren vanuit het Infopalet).

De hulpbron bewerken

Om de textuur van een geselecteerd object te bewerken:

Selecteer één of meer objecten met een textuur.

Ga naar het tabblad ‘Rendering’ in het Infopalet en klik op de pijl langs het veld Textuur om het textuurmenu te openen.

Volg een van onderstaande werkwijzen:

Selecteer het commando Bewerk (naam textuur) om de geselecteerde textuur te bewerken.

Selecteer het commando Dupliceer en bewerk (naam textuur) zodat u een kopie van de hulpbron kunt gebruiken om wijzigingen te maken. Zo vermijdt u dat u ongewenste wijzigingen aanbrengt aan verschillende objecten die dezelfde textuur gebruiken. Wijzigingen aan deze kopie worden enkel toegepast op de huidige selectie.

Het dialoogvenster ‘Bewerk (naam textuur)’ wordt geopend.

Niet alle parameters zijn beschikbaar wanneer u een hulpbron via het Infopalet bewerkt; gebruik het Hulpbronnenbeheer om de resterende parameters in te stellen.

De parameters in dit venster zijn dezelfde als bij het creëren van een textuur; de wijzigingen die u hier aanbrengt, worden onmiddellijk in de tekening getoond.

Klik hier om de velden te tonen/te verbergen.Klik hier om de velden te tonen/te verbergen.

Veld

Omschrijving

Textuurcomponenten

Selecteer andere of bijkomende componenten of bewerk de instellingen zoals beschreven in Een nieuwe textuur creëren.

Grootte

Bepaal de reële grootte van één herhaling van de textuur.

Bepaal op afbeelding

Klik op deze knop om de grootte van de textuur af te leiden van een deel van de afbeelding door middel van een referentielijn. (Als u meerdere textuurcomponenten op basis van een afbeelding gebruikt, wordt het dialoogvenster ‘Selecteer afbeelding’ geopend. Duid hier aan welke afbeelding u wilt gebruiken.) Gebruik het lijnsegment in het dialoogvenster ‘Bepaal of afbeelding’ om een lengte in de afbeelding aan te geven die u wilt gebruiken om de grootte van de textuur te bepalen. Sleep het lijnsegment naar de gewenste locatie en versleep de uiteinden om de referentielijn langer te maken. Geef vervolgens de reële lengte op van de referentielijn.

Gebruik dezelfde eenheden als in de documentvoorkeuren. Bijvoorbeeld, als de schaal van de laag in millimeter staat, geef dan in het veld Grootte een waarde op in millimeter en niet in centimeter.

Schaduw

 

Werpen

Vink deze optie aan om objecten met deze textuur een schaduw te laten werpen op andere objecten (voor rendermethodes waarbij een schaduw wordt weergegeven).

Ontvangen

Vink deze optie aan om toe te staan dat objecten met deze textuur in de schaduw vallen van andere objecten (voor rendermethodes waarbij een schaduw wordt weergegeven).

Indirecte belichting

Klik op deze knop om instellingen van de indirecte belichting voor deze textuur te bewerken en eventueel te overschrijven (zie Een nieuwe textuur creëren).

Voorvertoning

 

Rendermethode

Selecteer welke rendering u aan de voorvertoning wilt geven; dit heeft geen invloed op de renderingmethode van de tekening.

Bijwerken bij wijzigingen

Vink deze optie aan om de voorvertoning automatisch opnieuw te renderen wanneer er wijzigingen aan texturen worden aangebracht. Als u deze optie uitvinkt, wordt de tekening pas bijgewerkt wanneer u het dialoogvenster sluit.

Render alleen geselecteerde objecten

Vink deze optie aan om alleen de geselecteerde objecten volgens de instellingen te renderen. Vink deze optie uit om objecten in het voorvertoningsvenster te renderen.

(Naam textuur) wordt gebruikt door

Hier wordt aangegeven hoeveel objecten in het bestand deze textuur gebruiken.

Textuurcomponenten bewerken

Als u enkel een van de textuurcomponenten wilt bewerken, in plaats van de textuur in zijn geheel, kunt u om tijd te besparen onmiddellijk de te bewerken component selecteren in het Textuur-menu.

Om een van de textuurcomponenten te bewerken:

Selecteer de betextureerde objecten:

Ga naar het tabblad ‘Rendering’ in het Infopalet en klik op de pijl langs het veld Textuur om het textuurmenu te openen.

Selecteer het commando Bewerk (naam textuurcomponent) om onmiddellijk deze specifieke textuurcomponent te bewerken.

Het dialoogvenster ‘Bewerk (naam textuurcomponent)’ wordt geopend.

De parameters in dit venster zijn dezelfde als bij het creëren van de textuurcomponent in kwestie. De wijzigingen die u hier aanbrengt, worden onmiddellijk in de tekening getoond.

De vlakarcering bewerken

Als u enkel de gekoppelde vlakarcering wilt bewerken, in plaats van de textuur in zijn geheel, kunt u om tijd te besparen onmiddellijk de te bewerken vlakarcering selecteren in het Textuur-menu.

Om de vlakarcering gekoppeld aan de textuur van één of meer geselecteerde objecten te bewerken :

Selecteer de betextureerde objecten.

Ga naar het tabblad ‘Rendering’ in het Infopalet en klik op de pijl langs de naam van de textuur om het Textuur-menu te openen.

Selecteer Bewerk vlakarcering om het dialoogvenster ‘Bewerk vlakarcering’ te openen.

Bewerk de vlakarcering zoals beschreven in Vlakarcering bewerken.

Texturen en textuurcomponenten bewerken via het Hulpbronnenbeheer

Naast het Infopalet, kunt u ook het Hulpbronnenbeheer gebruiken om texturen en hun textuurcomponenten te bewerken. Er is wel een verschil: wanneer u het Hulpbronnenbeheer gebruikt, kunt u texturen aanpassen die nog niet aan een object zijn toegekend; de wijzigingen worden dan ook niet in de tekening maar in een voorvertoningsvenster getoond.

Bij geïmporteerde texturen, zoals die uit Cinema 4D, zijn de textuurcomponenten kleur, reflectie, transparantie en reliëf vergrendeld voor de types die geïmporteerd werden. U kunt wel een ander type component selecteren en deze vervolgens bewerken. Ook andere textuurparameters zijn bewerkbaar. Vanwege licentiebeperkingen kan de reflectie van sommige geïmporteerde Cinema 4D-texturen licht afwijken van de originele.

Om een textuur, inclusief componenten, te bewerken via het Hulpbronnenbeheer:

Of: klik rechts in het Hulpbronnenbeheer met de rechtermuisknop op een hulpbron en selecteer het commando Bewerk in het contextmenu.

Het dialoogvenster ‘Textuur’ wordt geopend.

Klik op Bewerk om een van textuurcomponenten te bewerken. Welk dialoogvenster wordt geopend, hangt af van het type component. In Renderworks textuurcomponenten vindt u een omschrijving van alle beschikbare parameters in alfabetische volgorde.

Klik op OK om de instellingen van de textuurcomponent te verlaten.

Bewerk de eigenschappen van de textuur zoals beschreven in Een nieuwe textuur creëren. U kunt de textuur ook een andere naam geven.

De wijzigingen worden in het voorvertoningsvenster weergegeven.

Klik op OK om het dialoogvenster ‘Textuur’ te sluiten. Objecten met deze textuur worden bijgewerkt volgens de opgegeven instellingen.

Als u wilt kunt u een Renderworkstextuur uit de tekening verwijderen en/of vervangen door een andere beschikbare textuur (zie Hulpbronnen verwijderen of vervangen).

Een nieuwe textuur creëren

Renderworks textuurcomponenten